Meneer B. is sinds een half jaar opgenomen op een gesloten afdeling vanwege het feit dat hij na een traumatische gebeurtenis dwanghandelingen heeft ontwikkeld die zowel voor hem als voor zijn omgeving gevaar opleveren. De behandeling vlot niet erg. B. is niet gemotiveerd voor welke vorm van therapie dan ook en wil eigenlijk alleen maar op bed liggen omdat hij zegt moe te zijn en zich lichamelijk niet lekker te voelen. Volgens de afdeling somatiseert hij. Medicijnen en een duidelijk beleid hebben niet het gewenste effect gehad. De afdeling merkt dat ze op een dood spoor zit en schakelt een psychomotorisch therapeut in (die (toevallig) ook veel ervaring heeft met ademtherapie). Deze herkent het klachtenpatroon en het gedrag en merkt de wat hoge ademhaling en het zuchten op. De psychomotorisch therapeut spreekt het vermoeden van hyperventilatiesyndroom uit en stelt voor om te starten met ademtherapie. Al na de tweede behandeling doet meneer B. tot ieders verbazing regelmatig trouw zijn ademoefeningen. Hij merkt dat hij zich er beter bij voelt. Twee weken en twee sessies later zijn de lichamelijke klachten van meneer B. beduidend verminderd. Ook krijgt hij weer meer vertrouwen in zijn lichaam en in zichzelf. Zijn moeheid is grotendeels verdwenen en hij doet nu actief mee aan het behandelprogramma. Er is een ingang tot behandeling van de gevolgen van het trauma gekomen. Na 8 sessies zijn de klachten van meneer B. verdwenen en is zijn gevoel van zelfcontrole en zelfwaardering verbeterd. De ademtherapie stopt, de behandeling op een ander vlak gaat door. |
Mevrouw A. heeft sinds 20 jaar last van hyperventilatieaanvallen. De laatste 17 jaar durft ze zich niet meer zonder begeleiding van haar man buiten het huis te begeven. De eerste sessie zit haar man in een hoek van het vertrek. Het liefst had ze gezien dat hij naast haar kwam zitten. Het valt op dat mevrouw een veel te snelle hoge ademhaling heeft, nauwelijks met de aandacht naar haar lichaam durft te gaan en haar lichaam niet durft te voelen. De therapeut nodigt mevrouw uit op haar buik te gaan liggen. (Indien iemand op een harde ondergrond op de buik ligt, zal er voornamelijk adembeweging in de rug mogelijk zijn. De rug kan niet zo snel bewegen en bovendien is er in de bovenrug veel minder beweginguitslag mogelijk dan het lagere gedeelte van de romp. Ongemerkt zal de ademhaling vertragen en lager gaan zitten. Verder heeft buikligging het voordeel dat het minder bedreigend (open) is.) De therapeut gaat, voor haar veilig ver weg, aan haar voeten zitten en legt de handen op haar hakken. Afwisselend leidt de therapeut haar af door haar voeten en benen losjes wat te bewegen en geeft ze haar kleine ontspanningsinstructies waarbij de aandacht op haar lichaam wordt gevestigd. Langzaam ontspant mevrouw haar benen en de rest van haar lichaam wat. Op het moment dat haar ademhaling ook rustiger is geworden, wordt daar de aandacht op gevestigd, dit afgewisseld met afleiding, omdat anders de spanning weer te hoog oploopt. Het verbaast haar dat ze met haar onderrug kan ademhalen. Door vervolgens op een speciefieke manier aan haar hak te trekken en weer los te laten, beïnvloedt de therapeut, nu nog voor haar ongemerkt, haar ademhaling. De therapeut laat de aandacht richten op lichamelijke veranderingen in de romp, de nek en de stand van het hoofd door de oefening. Maar feitelijk nodigt ze de ademhaling door middel van vergroting en verkleining van de romp uit om te vertragen en omlaag te gaan (zie deel 2).
Het verbaast mevrouw A. nu evenzeer dat de ademhaling voor haar doen zo langzaam kan zijn. Er wordt tot slot nog een ademoefening met vergroting en verkleining van de romp gedaan die ze zelf kan uitvoeren. Naderhand heeft ze blosjes op de wangen. Haar ademhaling voelt vreemd en zeer onwennig aan, maar ze zegt zich aan de andere kant beter te voelen dan ze zich in tijden heeft gevoeld. De therapeut weet dat dit effect nu nog niet lang aan zal houden. Straks buiten zal het bestaande gewoontepatroon van de ademhaling spoedig weer de overhand krijgen. Maar het begin is er. De volgende sessie zit haar man in een ander vertrek en de derde keer heeft ze hem buiten in de auto gelaten, een straat verderop. Op een dag vertelt ze de therapeut dat ze zelf met de auto is gekomen, alleen. Voor het eerst in 20 jaar durft ze zelf weer achter het stuur te kruipen. Ze heeft steeds meer vertrouwen in haar lichaam, maar vooral in zichzelf gekregen. |
Mevrouw de W. heeft jarenlang diverse therapieën gehad vanwege HVS en fobieën. Uiteindelijk met succes, want na 8 jaar is ze redelijk vrij van klachten. Ze heeft weer een leuke baan gevonden en heeft haar hobbies en sociale leven weer opgepakt. Toch blijft de angst dat ze weer terug zal vallen knagen. Daarom wil ze graag de ademcursus gaan doen. Dit is groepscursus op het gebied van lichaamsbewustwording, adembewustwording en ademtherapie. Haar ziektekostenverzekeraar vergoedt individuele ademtherapie niet. Normaal gesproken zijn mensen met HVS niet geschikt voor een groep, maar gezien het feit dat het goed met haar gaat, wordt besloten haar toch in de cursus te plaatsen. Het valt op dat ze wat angstig blijft met betrekking tot het ervaren van haar ademhaling en haar lichaam. Daarom komt vervroegd het onderwerp hyperventilatie en fobieën aan bod. Er wordt in simpele bewoordingen uitgelegd wat het is en hoe het kan ontstaan en in stand kan blijven na een stresserende gebeurtenis. Maar dat soms ook een oorzaak helemaal niet meer te achterhalen is. Als voorbeeld wordt gegeven dat mensen zich in de winkel een keer niet lekker kunnen voelen, dat ze zich dat de volgende keer op dezelfde plek weer kunnen herinneren en denken "Oh, als het maar niet weer gebeurt". Dit geeft spanning, wat weer zorgt voor een veranderde ademhaling en het oproepen van de nare gevoelens van de vorige keer. Er kan een vicieuze cirkel ontstaan en mensen kunnen de winkel gaan mijden. Dit kan zich uitbreiden naar andere plaatsen en andere omstandigheden. Nadat er nog het een en ander uitgelegd is over het ontstaan en het voortbestaan van hyperventilatie en fobieën, wordt mevrouw de W. tot grote schrik van alle cursisten opeens ziedend. Nadat de storm wat geluwd is, vertelt ze de anderen dat bij haar opeens het kwartje is gevallen. Nu pas snapt ze haar lichaam en haar 'ziekte'. Ze is boos op het feit dat niemand haar ooit in al die jaren meer uitleg van zaken heeft gegeven dan alleen het feit dat ze HVS heeft en dat dat betekent dat ze haar klachten krijgt door te veel te ademen. In de weken er na zal blijken dat de angst van mevrouw de W. voor terugval verdwenen is. Ook durft ze met vertrouwen haar lichaam en ademhaling te ervaren. Het kunnen plaatsen van haar symptomen en het snappen dat haar lichaam en ademhaling niet 'zomaar plotseling' raar deden, maar dat er een oorzaak was, was wat ze nog nodig had voor volledig herstel. |
Meneer K. is 56 jaar. Sinds ongeveer zijn 30e, het jaar waarin er een voor hem zeer traumatische gebeurtenis plaats vond, heeft hij HVS en angststoornissen. Daarnaast heeft hij verscheidene suicidepogingen gedaan. Meneer K. vraagt zich tijdens het intakegesprek vertwijfeld af of ademtherapie wel wat voor hem is. Geen enkele therapie is tot nu toe voldoende succesvol geweest en, het belangrijkste, hij heeft immers al bijna 26 jaar klachten. Zo lang al HVS, hij zal ondertussen wel niet meer te helpen zijn, denkt hij. De therapeut spreekt het vertrouwen uit in de therapie en geeft aan dat al veel mensen zijn geholpen die nog veel langer dan hem HVS hadden. Bovendien blijkt de kracht van meneer K. uit het feit dat hij, ondanks het feit dat hij al een jaar niet buiten de deur is geweest, nu onder begeleiding van een vriendin toch gekomen is. Daar is veel moed en kracht voor nodig.
Meneer K. begint aan de ademtherapie en blijkt in de vierde sessie erg enthousiast en opgetogen te zijn. Hij voelt zich goed, durft weer dingen aan en is vol optimisme over de toekomst en het welslagen van de therapie. De therapeut is op haar hoede. Door ervaring wijs geworden weet zij dat juist als mensen zich goed voelen, een lichte terugval een dalende lijn naar beneden kan betekenen. Aan meneer K. wordt uitgelegd dat herstel met pieken en dalen gaat en dat er ook zeker nog wel een wat mindere periode zal komen, maar dat er een stijgende lijn zal zijn door alle pieken en dalen heen. De week er na komt meneer K. in mineurstemming binnen. Hij heeft een minder goede week gehad. Bovendien twijfelt hij aan het nut van de ademoefeningen. Tijdens de sessies en thuis heeft hij vertrouwen gekregen in zijn mogelijkheden tot verandering van de ademhaling. Als hij voelt dat het de verkeerde kant op gaat dan kan hij immers oefeningen doen en dan voelt hij zich weer beter. Maar wat nu als hij ergens anders een aanval krijgt? Hij kan toch niet in een plastic zakje ademen, want dat ziet iedereen. Het feit dat meneer K. na uitleg over mogelijke terugval prompt inderdaad met een terugval reageert opent perspectieven. Waarschijnlijk is hij net als veel hyperventilanten gevoelig voor dergelijke suggesties. Meneer K. wordt derhalve onder anderen verteld dat de therapeut hoopt dat hij op de volgende sessie aanvallen krijgt, zodat er geoefend kan worden in wat hij dan kan doen. Een week later staat er een bleke meneer K. voor de deur. Hij heeft weer een slechte week gehad en voelt zich nu niet zo goed. Hij hyperventileert nog niet, maar de therapeut verkeert in de gelukkige omstandigheid dat de praktijkruimte zich twee steile trappen hoger bevindt. Al na de eerste steile trap verwart meneer K. in zijn angst voor een aanval zijn buiten adem zijn met hyperventilatie, waarop hij vanuit die angst inderdaad een aanval krijgt. De therapeut reageert erg verheugd en enthousiast. Meneer K. is van zijn stuk gebracht. In zijn omgeving is iedereen een beetje paniekerig als hij aanvallen krijgt en is dan erg bezorgd. Maar de therapeut is juist opgetogen en gaat meneer K. al voor de laatste trap op. Er rest meneer K. in zijn verbouwereerdheid niets anders dan ondanks zijn benauwdheid de therapeut te volgen, de laatste steile trap op. Daar vraagt de therapeut hem zo te gaan zitten als hij ook doet als hij ergens anders is. Dan wordt zijn aandacht in eerste instantie afgeleid door te vragen het bovenlichaam, vanuit het bekken, wat naar voren te brengen en te voelen hoe de druk op zijn voetzoelen toe neemt en daarna weer naar achteren te gaan en te voelen hoe de druk weer minder wordt. Dit wordt herhaald en er wordt gevraagd steeds de aandacht bij de voetzolen te houden. Meneer K. merkt al snel dat zijn adem weer wat rustiger is geworden. Er wordt hem nu gevraagd de beweging steeds kleiner te maken en uiteindelijk zo klein dat hij voor zijn gevoel dit overal kan uitvoeren, maar nog wel drukverschil voelt. Meneer K. merkt dat het hem rust geeft. Daarna worden een aantal ademoefeningen die hij al kent aangepast en geoefend opdat hij die ook ongemerkt of bijna ongemerkt overal kan uitvoeren. Er moeten nog een aantal sessies volgen opdat nadelige gewoontepatronen van de ademhaling losgelaten kunnen worden en er weer een natuurlijke ademhaling ontstaat, maar na deze sessie blijkt het vertrouwen en het gevoel van zelfcontrole van meneer K. in ieder geval afdoende toegenomen. Na 12 jaar ontmoet de therapeut meneer K. toevallig weer. Hij blijkt door meerdere omstandigheden van buitenaf in een moeilijke periode te verkeren, maar hij blijkt tevens over de sterkte en de veerkracht te beschikken die de therapeut vanaf het begin in hem heeft gezien. |
Mevrouw J. heeft een aantal vage lichamelijk klachten, ze zucht veel, heeft een hoge ademhaling, ziet overal tegenaan en ligt veel op bed. Men schat in eerste instantie het IQ van mevrouw J. op 95. Omdat men snel ingang wil vinden voor behandeling is besloten tot individuele ademtherapie. De eerste sessie blijkt dat mevrouw de uitleg over haar ademhaling en haar klachten niet kan volgen. Ademoefeningen die te maken hebben met vergroting en verkleining van de romp (zie deel 2) en die in de beginfase bij veel mensen juist goed werken, geven bij haar vooral spanning, omdat ze niet kan bevatten hoe ze de oefeningen moet uitvoeren. Andere vormen blijken juist erg goed te werken, waaronder het leggen van de weerstand bij de lippen en visualisatie (zie deel 2). Ontspanningsinstructies kan ze ook niet volgen.
Om toch ontspanning in te bouwen en haar te laten ervaren hoe de ademhaling vanzelf kan gaan, wordt haar gevraagd op de rug liggend de handen op de buik te leggen en de ademhaling te voelen, waarbij haar wordt gevraagd te letten op tempo, plaats van de beweging en hoe makkelijk of moeilijk de ademhaling aanvoelt. Daarna wordt ze uitgenodigd de aandacht te richten op het drukpunt van het achterhoofd met het matras. Er wordt haar gevraagd dit drukpunt te verplaatsen, wat ze kan doen door het hoofd rustig naar links en rechts te rollen. Na enige tijd wordt de suggestie gegeven dat ze 'als het ware stiekem met een schuin oogje kijkend', even met de aandacht naar de ademhaling kan gaan, waarbij het hoofd door blijft rollen. Daarna wordt de aandacht weer op het verplaatsende drukpunt gevestigd. Tot slot worden de handen weer op de buik gelegd en de ademhaling weer gevoeld. Mevrouw J. ervaart dat haar adem veel rustiger is geworden, veel meer vanzelf gaat en en dat ze zich prettiger voelt. Deze oefening, die voor de verscheidene cliënten een eenmalige oefening in de beginfase is om een meer ontspannen ademhaling te ervaren, blijkt ze zo prettig te vinden en blijkt zo bij haar te passen, dat ze hem elke ochtend voor ze uit bed stapt doet, opdat ze niet zo gespannen aan de nieuwe dag begint. |
Iriah van Wijk heeft diverse opleidingen gevolgd, waaronder de opleiding bewegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen, leergangen ademtherapie bij Dr J. van Dixhoorn en de PMT-VO te Amsterdam. Haar methode komt voort uit 19 jaar ervaring (in het jaar 2000) met ademtherapie, zowel binnen een eigen praktijk als binnen diverse instellingen, aangevuld met ervaringen opgedaan binnen de diverse opleidingen. Momenteel werkt ze zowel voor GGZ Oost Brabant als binnen een eigen praktijk.